Afbeelding

Drukte aan de Berkel

Rond St. Jan (24 juni) in 1627 was het een drukte van belang bij de Lochemse sluis. Er werd 24/7 gewerkt. Veel zompen met levensmiddelen. Verder hout, kanonnen, kruit, kogels en touw moesten over de Berkel, naar Eibergen en daarna richting Grol.

De sluiswachter bij de watermolens in Lochem kon het werk, dat dag en nacht doorging, niet alleen aan, dus werden hulpen ingeschakeld. En dat haast geboden was, was duidelijk, want prins Frederik Hendrik wilde nog ruim voor het begin van de herfst Grol op de Spanjaarden heroveren. Maar na de Lochemse sluis was het zware werk nog niet gedaan. Varen ging tot Eibergen, daarna moesten kar en paard voor verder transport zorgen. Zeker voor de kanonnen was dat een hele opgave. 10 tot 12 paarden waren per kanon nodig om de 10 kilometer tussen Eibergen en Grol te overbruggen. Alle goederen als levensmiddelen en oorlogstuig waren eind juli rond Grol opgeslagen, zodat op 20 juli het beleg kon beginnen. Op 19 augustus slaagde het beleg en kon Frederik Hendrik de stad binnentrekken. De prins had, om de hulp van vijandelijke troepen en het sturen van voedsel tegen te gaan, 3 km buiten de stad een aarden wal en gracht rondom de stad gegraven.

Dat hielp, want Hendrik van den Berg, een Nederlands edelman in Spaanse militaire dienst en een volle neef van Frederik Hendrik, lukte het daardoor niet om Grol met een groot leger te ontzetten.

Die van den Berg was een onberekenbare gast, want hij had in 1582 zijn drie jonge zonen nog met de Staatsen mee laten vechten om Lochem te ontzetten. Er was toen een handvol Oranjes voor Lochem in de weer. Naast de drie jonge zonen, Herman, Frederik en Oswald, ook nog Filips van Hohenlohe-Neuenstein, schoonzoon van Willem van Oranje en Willem Lodewijk van Nassau-Dilleburg, neef van Willem van Oranje.