Afbeelding

Herbergen en hessenwegen

In de Gouden Eeuw ontstond er een levendige handel tussen Duitsland en Amsterdam. Duitse kooplieden uit het landsdeel Hessen maakten voor vervoer van hun handelswaar, zoals linnen, garens en aardewerk, gebruik van vaak door henzelf gebaande wegen, de Hessenwegen.

Dat waren plaatselijke landwegen, die voor hun grote en zware karren, met 2-6 paarden bespannen, goed begaanbaar waren. Een hele rits van die landwegen vormde dan een Hessenroute. Bijvoorbeeld over Zwolle, of Doesburg. Een tijdje in de 17de eeuw was ook Zutphen aantrekkelijk om daar de IJssel over te steken. Geen logischer route dan vanaf Münster om via Borculo (Lebbenbrugge) en Lochem (De Luchte) naar Zutphen te reizen. Maar er kon ook worden uitgespannen bij Barchem (de Dolle Hoed), Harfsen (’t Hoentje), Joppe (Drie Kieften), Laten (Witkamp). Almen (De Almense Molle), Epse (De Pessink) en Gorssel (De Roskam). De voerlieden overnachtten in de herberg, na eerst voldoende drank en voedsel naar binnen gewerkt te hebben. De Achterhoekers hadden daarvoor, als bewondering of als verwijt, zelfs een gezegde: “E vret as ’n Hesse”. De Hessenkarren, met hun brede wielsporen, werden in een brede kring gezet, een voerman bleef op wacht staan en de anderen konden zich binnen te goed doen.

In de Achterhoek moest er steeds gezocht worden naar stukken zandweg die hooggelegen en zo droog mogelijk waren, zodat de wagens en de paarden niet wegzakten in de drassige grond. Aan de overkant, op de Veluwe, hadden ze veel meer keus, waardoor er, om de diepe sporen van een voorganger te vermijden, soms wel 500 m’ brede zandwegen ontstonden.

Want in het spoor van je voorganger, zodat de wagen omkiepte of een deel van zijn lading verloor, betekende een ramp. De lading die op de grond kwam, behoorde dan toe aan de eigenaar van de grond. Logisch dat de plaatselijk heer de zandwegen vaak niet repareerde, want dat bracht geld op. Verkoop door hem van de goederen en werk voor de plaatselijke timmerman.