Afbeelding

Christiaan Carel van Lintelo

Toen koning-stadhouder Willem III in 1702 kinderloos stierf ontstond er gedoe over zijn nalatenschap. Die bestond naast een reeks paleizen en inboedels tevens uit de titel 'Prins van Oranje'. En ook wel een beetje uit het stadhouderschap, hoewel daar natuurlijk de Staten van de gewesten over gingen.

Verschillende (achter)neven – afstammend van verschillende dochters van zijn opa Frederik Hendrik – maakten aanspraak. Koning Frederik van Pruisen was één van die neven, de Friese Johan Willem Friso van Nassau Dietz een andere. Namens de Republiek werd de Almense edelman Christaan Carel baron van Lintelo (1669-1736) als gezant – 'extra-ordinaris envoyé' – naar Berlijn afgevaardigd om het gedoe met koning Frederik op te lossen.
De familie van Lintelo behoorde tot de regentenklasse van die tijd; generaties achtereen waren ze drost, scholtis, rechter of burgemeester. Tijdens de Zutphense Plooijerijen stonden zij tegenover het gewone volk. Carels grootvader Evert van Lintelo had in 1597 kasteel de Ehze geërfd en het, na in de tachtigjarige oorlog ontstane schade, helemaal herbouwd tot een 'wegens zijne weytsheid meer gelijkend op een vorstelijke dan op een edelmanswoning'.

Al voor zijn gezantschap in Berlijn had Carel allerlei bestuurlijke functies in Bredevoort, Zutphen, Groenlo. Een bezige bestuurder op meerdere fronten, die maar weinig op de Ehze – of 'Ehse', zoals hij het zelf in zijn brieven spelde – te vinden was. Hoewel: bekend is ook dat hij zijn vertrek naar Berlijn geruime tijd uitstelde, omdat hij thuis problemen had; vergeefs probeerde hij Zutphense burgers ervan te weerhouden de Spitholterbrug, die in zijn ogen tot zijn eigendom behoorde, te vernielen om de Deventernaren dwars te zitten.

Christiaan Carel stond hoog in aanzien bij zijn tijdgenoten vanwege zijn intelligentie en werklust. Hij onderhield, veelal in het Frans, uitgebreide briefwisselingen met aanzienlijke personen, onder wie raadspensionaris Heinsius. Vanuit Berlijn deed hij niet alleen verslag van de vorderingen met de erfeniskwestie, maar ook van de dagelijkse beslommeringen aan het Pruisische hof.

Ook na zijn gezantschap bleef hij functies aaneenrijgen. Zo was hij scholtis 'binnen en buiten Lochem', had hij diezelfde functie voor Zutphen en was hij markerichter in Harfsen. In 1730 werd van Lintelo benoemd tot grootburger van Zutphen. In datzelfde jaar besloot hij de Ehze grondig te verbouwen en verfraaien, niet wetend dat hij de laatste van Lintelo op de Ehze zou zijn. Zijn vier dochters trouwden allemaal in adellijke kringen op andere kastelen. De Ehze moest tussen hen verdeeld worden en dat betekende het einde voor het huis.