Afbeelding

Diepenbroeck

Diepenbroeck lag ooit, als één van een drieling, op een rijtje langs de Berkel, samen met Langen en de Cloese. In 1828 werden, zo meldde de Arnhemse Courant, de 'Havesathen Cloese, Langen en Diepenbroek' samen verkocht aan de Amsterdamse advocaat en notaris mr. Arnold Henry Peter Hubert voor een bedrag van ƒ110.000. Maar dat betekende meteen het einde van Diepenbroeck, want op die plaats kwamen de kassen van de Cloese te staan.

De eerste vermelding van een geslacht Diepenbroeck in Lochem is in 1442. De Diepenbroecks kwamen van het gelijknamige goed achter Winterswijk en kennelijk heeft een afstammeling zijn bezit in Lochem dezelfde naam gegeven. Een bekende eigenaar van Diepenbroeck is in 1561 Joost van Heeckeren, heer van Ruurlo en Diepenbroeck, lid van de Ridderschap in Zutphen. Hij huwt drie keer en heeft 18 kinderen. Desondanks is zijn dochter Agnes de enige erfgenaam. Zij is sinds 1606 getrouwd met Wigbolt de Rode van Heeckeren van de Heest.

Het Lochemse bezit grenst aan dat van de Cloese, maar de grens tussen beide is onduidelijk, met veel conflicten tot gevolg. In de 17e eeuw komen de Rode van Heeckerens in financiële problemen, voornamelijk doordat (kleinzoon) Wigbolt de Rode van Heeckeren beneden zijn stand trouwt met het burgermeisje, Johanna toe Winckel. De kinderen van Wigbolt en Johanna kunnen na het overlijden van hun ouders in 1710 weinig anders doen dan de havezate verkopen aan 'een bequame coopman'. Deze Adriaen Sloot (later ‘Sloet’ genoemd) is al heer van het nabij gelegen Karssenborg en wordt in Lochem burgemeester in 1678. 

De financiële perikelen om het huis in stand te houden blijven voortduren en zijn in 1809 zo groot geworden dat men het verkoopt aan Lodewijck van Heeckeren, die al eigenaar van de Cloese is. Deze gebruikt het sterk verkleinde Diepenbroeck als jachthuis, waarna het, zoals vermeld, na 1830 helemaal verdwijnt.