Kleintjes

Het schijnsel op de platanen van de Markt is anders geel dan in de zomer, donkerder. De kasseien glinsteren geheimzinnig in de herfstzon. Tussen de buien door rennen mensen hun auto's uit, de winkels in. Ook de onze.

'Hebben jullie een paraplubak?' vraagt een mevrouw die met haar regenscherm staat te worstelen in de deuropening. Ik schud mijn hoofd, worstel even met haar mee, samen vinden we naast de deur een geschikte plek om haar reuzenrekwisiet op te bergen.

'Als de boeken maar niet nat worden,' zegt de klant, terwijl ze haar handen tegen elkaar wrijft om ze wat op te warmen. 'Dat zou zonde zijn,'

'Zeker, dat moeten we niet hebb –' beaam ik, en sprint midden in dat woord naar de deur, me realiserend dat de aanbiedingen buiten staan. Aan de mevrouw te zien is het weer gaan hozen. Buiten bekijk ik de bak afgeprijsde boeken. Gelukkig, dat valt mee. Ze staan weliswaar onder het afdak, maar als de regen er diagonaal tegenaan slaat, kan het misgaan. Om schade te voorkomen, sleep ik de bak naar binnen.

'Heeft u iets troostrijks voor een ouder iemand?' vraagt de mevrouw. Ik denk aan Troost van Micheal Ignatieff, en, verrassend voor mezelf, aan het werk van Edmund de Waal, zijn Brieven aan Camondo. 'Liefst een klein boekje,' voegt ze eraan toe. 'Het mag niet te veel kosten.' Die zinnen zorgen ervoor dat ik haar meeneem naar het kastje boven de kachel, met miniboekjes. Van onder meer auteur Toon Tellegen, de verpersoonlijking van troost in de Nederlandse letteren, als je het mij vraagt. En tja, ze vroeg het mij.

Zorg goed voor jezelf, Een hart onder de riem, Er is er maar één … zomaar wat Tellegentitels uit dat kastje. Kan bijna niet misgaan, denk ik bij mezelf, en tegelijkertijd: dat soort dingen moet je nooit denken. Er staat een nieuwe klant, met een nieuwe vraag, dus ik laat haar achter bij de kachel om een keuze te maken.

Zo'n tien minuten en vier klanten verder staat ze voor mijn neus. Met Niet uit het hart, een telg van Tellegen. 'Ik neem aan dat u niet nog iets goedkopere boekjes heeft?' Ik pijnig mijn hersens, denk aan de ramsj, maar in combinatie met het troostthema is het lastig.
'Weet u, ik moet op de kleintjes letten,' gaat ze verder. 'Zeker nu.'

'Ik begrijp het,' zeg ik. 'Dat geldt voor velen. Ook voor ons. Vandaar dat de kachel nog niet brandt.'

We knikken naar elkaar. Dat geeft troost.