Walnoot

We lopen langs de Berkel, hond en ik. Op het losploop-traject, dat wandelt toch het fijnst. Ik denk aan de expositie Lekker Los, die tot en met 29 januari in Musea Zutphen is te zien, vanwege het afscheid van de directeur. 

'Goeiemorrugen,' klinkt vanaf de andere oever een enthousiast stemgeluid. 'Hoe was de geurenavond van Proust?' Ik ontwaar al terugzwaaiend een silhouet dat ik ternauwernood herken, door het tegenlicht.

Twee weken geleden ontvingen we Ieme van der Poel in de winkel, over haar boek De tijdmachine van Marcel Proust. We vroegen om geurgestuurde herinneringen. Een van de inzenders was deze oevergestalte. 

'Het was errug mooi!' roep ik terug. Want dat was het. 

De rest van de wandeling zit het verhaal van Ingeborg Verberne uit Lochem in mijn hoofd. Ook zij schreef een Proustiaanse jeugdherinnering:

‘Geboren in 1948, opgegroeid in Den Haag. De meeste kinderen van toen zwegen aan tafel, zeiden 'u' tegen hun ouders en hadden niet veel in te brengen. Zo keek ik in 1957 toe hoe mijn vader, zittend in 'de' rookstoel uit de jaren vijftig, verse walnoten kraakte -– het lichtgele velletje met een aardappelschilmesje verwijderde, de noot even in het zout tipte en in zijn mond liet verdwijnen. Het diepe bord waar de noten in lagen veranderde in rap tempo in een slagveld van doppen en velletjes.

Het bord belandde op de kloostertafel. Van mij werd verwacht het naar de keuken te brengen en het afval in de grijze vuilnisemmer te gooien.

Ik vroeg mijn vader of ik in de walnootdoppen mocht zoeken: soms zaten er nog stukjes noot verscholen die ik er dan uitpeuterde en opat. Dat mocht. En zo vond ik een héle, ongekraakte noot. Voor het eerst in mijn leven. Voorzichtig, om geen geluid te maken, wrikte ik de noot open en ontdeed hem van zijn lichtgele velletje. Een grote, blote, witte verse walnoot lag voor mij op het aanrecht. Hij was heel gebleven. Ik stak hem in één keer in mijn mond. De smaak en het gekraak zal ik nooit vergeten. 

Mijn ouders gingen in de zomer van het jaar daarop scheiden. Zoals dat toen ging, bleef ik bij mijn moeder en zag mijn vader niet meer. Elk jaar als het herfst wordt, zoek ik stad en land af naar verse, uit de boom gevallen, walnoten. Natuurlijk denk ik dan aan mijn vader en hoop dat hij destijds expres een noot over het hoofd zag.’